De ontwikkeling van de technologie van gitaarversterks ging hand in hand met de mogelijkheid het geluid van een gitaar via elementen (pickups) op te nemen en over te dreagen. Experimenteren met deze technologie werd noodzakelijk in vanwege bandbezettingen van de Big Bands in de jaren 30 en 40. Onversterkte gitaren raakten namelijk geheel verloren in het geluid van de - vaak veel luidere - blaasinstrumenten-sectie.
Door de ontwikkelingen op het gebied van elektrische versterking, werd de reikwijdte van instrument opnieuw gedefiniëerd en er werd een nieuw pad gebaand voor de elektrische gitaar in de ontkiemende Rock n' Roll muziek van de jaren 50. Tot laat in de jaren 60 was vervorming van het geluid (distortion) echter nog een ongewenst neveneffect van het spelen op hoge volumes. Later zorgden gitaristen als Dave Davies (the Kinks), Ritchie Blackmore (Deep Purple), Eric Clapton (the Yardbirds / Cream) en Jimmy Page (the Yardbirds / Led Zeppelin) dat deze gitaardistortion als bewust stijlmiddel gebruikt werd en zij openden daarmee een nieuwe wereld voor rockmuziek.
Omdat versterkers toendertijd nog geen master volume-knop hadden, moesten de gitaarhelden het volume van hun versterkers vol open draaien, en gaven ze er - met apparaten zoals de Maestro Fuzz Face - een vervormd randje aan. Met de invoering van een master volume op versterkers in de jaren 70 werd het standaardvolume wat nodig was voor vervorming (distortion) een stuk lager. Bij versterkers met een master volume-regeling komt de distortion al in de voorversterker tot stand. De eindtrap-versterker zorgt er vervolgens voor dat het gewenste signaal met het benodigde volume geproduceerd wordt. Hiermee werd de technische status quo bereikt, die tot de dag van vandaag nog steeds geldt in de versterkerwereld.